Lezing over vloeiweiden en hun bijzondere flora door Bert Berten.
In de 19e eeuw heeft in Belgisch Limburg de aanleg van verschillende kanalen een duidelijke invloed gehad op de floristische samenstelling in de Kempen.
Het zijn de kanalen (Zuid-Willemsvaart (sinds 1825) en het Kempens kanaal (sinds 1846). Deze sluiten op elkaar aan te Bocholt. Bovendien is er nog een uitgebreid kanalenstelsel in hun buurt. De aanleg van die kanalen begint te Luik, daar wordt een deel van de Maas afgeleid naar de (pas) gegraven kanalen. Het Maaswater is voedsel(kalk)rijk en beladen met plantenzaden van Lotharingen, de Ardennen en de Condroz.
Na 1850 besloot men de arme Kempense gronden te bevloeien met dat kanaalwater. Zo ontstonden de vloeiweiden (wateringen). Er werden tien vloeiweidesystemen aangelegd in het noorden van Limburg en Antwerpen. De flora in de vloeiweiden verschilt door de bevloeiing dan ook grondig met die van de nabije omgeving. Kalkminnende planten die in de Kempen zelden of niet worden aangetroffen, kunnen in de wateringen gevonden worden. Bovendien werden de graslanden plaatselijk ook ingezaaid met zaden van de Alpen. Zo ontstond een bijzondere gemengde vegetatie. Er resteren nog zes vloeiweiden (of restanten) in Limburg.
Op een aantal plaatsen zoals te Mol (Buitengoor, Meergoor) of te Neerpelt (Hageven) zijn er andere vegetaties ontstaan. Via grachtjes, die zich situeren in de nabijheid van de kanalen, zijn er infiltraties mogelijk: het kanaalwater ‘sijpelt’ naar het grondwater. Dankzij indirecte beïnvloeding ontstaan er alkalische laagveenvegetaties.